“Mochten we hier en nu een dammetje bouwen, zou de Schelde in Antwerpen dan volgende week droog staan?”, lachen we in het bosje bij de bron van L’Escaut. Zelfs bij ruim 30° slagen we er nog in om flauwe moppen te bedenken, al is de toerroute vandaag toch ook een beetje afzien.
Bij de start in Doornik hoopten we dat het kwik bij cijfertje 25 zou blijven hangen, maar sinds de thermometer met de 35° flirt snakken we naar verkoeling. We talmden al opzettelijk in de koelte van de abdij van Vaucelles en gieten nu gulzig het kristalheldere en ijskoude bronwater van de Schelde over ons heen. Hopelijk is er straks airco in het Musée Motobécane…
Maar (lang) voordat we zover zijn worden we eerst hartelijk ontvangen in Doornik, meer bepaald in het textiel- en wandtapijtenmuseum TAMAT. Na een snuifje cultuur stappen we dan ook met veel goesting op de motor. Over de heuvelruggen van Henegouwen gaat het richting Saint-Amand-les-Eaux, op weg naar de legendarische kasseien van het bos van Wallers-Arenberg genieten we maximaal van de schaduw van het dichte bladerdek.
Iedereen die de film ‘Bienvenu chez les Ch’tis’ zag, weet dat de Nordisten een apart volkje zijn in Frankrijk en iedere keer als ik door deze streek rij weet ik niet wat ik ervan moet denken. Veel piepkleine woningen van voormalige mijnwerkers staan er vervallen bij en de regio baadt in een soort van tristesse die charmant wordt als het regent. De brandende zon past op een of andere manier niet bij deze streek, hoe bizar dat ook mag klinken.
Denain is van een lelijkheid die pijn doet aan de ogen, maar eens we dit provinciestadje-met-het-obligate-winkelcentrum-aan-de-rand voorbij zijn, komen we in een ander Frankrijk terecht. De dorpskernen liggen verder uit mekaar, de wegen doorkruisen gi-gan-tische akkers en je komt steeds minder mensen tegen.
Van toerisme is hier amper sprake, zo tellen we zelfs op deze vrije dag in de schitterende abdij van Vaucelles amper acht bezoekers: twee Vlaamse gezinnen met kleine kinderen die verkoeling zoeken in de tuinen van de abdij. Dit is zo’n typische regio die iedereen keihard voorbij rijdt op weg naar een vakantiebestemming verder weg in Frankrijk en waar weinigen aan denken voor een dagtrip, waardoor het hier o zo rustig is.
Als we in Crèvecoeur de Saint-Quentin een stalen vakwerkbrug over rijden, gaan we er gemakshalve van uit dat de rivier onder ons de Schelde is. Mis poes. We dwarsen het kanaal van Saint-Quentin, de Schelde blijkt vijftig meter verder te stromen en is hier nog niet veel meer dan een beekje.
Tussen het kanaal en de rivier-in-wording heeft een werkman van een of ander Frans overheidsbedrijf een perfecte schuilplaats gevonden om zich te verstoppen voor de zon en zijn werkgever. Aan het einde van een zware werkdag, languit in de schaduw, zal hij zijn chef vanavond in het depot ongetwijfeld zeggen dat hij op een niet te voorzien probleem is gestoten, dat hij waarschijnlijk nog een dag of twee nodig zal hebben om het euvel te verhelpen, maar dat bijstand van collega’s niet nodig is, hij redt het wel. Beproefde tactiek, bekend resultaat: rust gegarandeerd.
Na een stop bij de indrukwekkende scheepstunnel in Riqueval gaat het pal zuidwaarts richting Saint-Quentin. De zonnebloemen krikken de vakantiefactor verder op, de basiliek van Saint-Quentin domineert de horizon. Voor het Village des Métiers d’Antan, waar ook het Musée Motobécane is gevestigd, staan twee klassieke BMW’s met zowaar Amerikaanse nummerplaten.
In het heerlijk koele museum (oude textielfabrieken hebben blijkbaar geen airco nodig om de temperatuur aangenaam te houden) treffen we een Amerikaans koppel dat aan een motortoer langs Europese musea bezig is. “Kijk, een foto van mijn Motobécane uit 1928”, toont de man trots. Na Saint-Quentin schakelt de route en wijzelf naar een versnelling hoger. Door een niemandsland van velden en akkers stomen we in alle betekenissen van het woord pal westwaarts richting Hirson, de Belgische grens en onze eindbestemming voor vandaag: Chimay.
In het centrum van de trappistenstad hebben wat hangjongeren en hangouderen last van de warmte, de verkoeling die ze zoeken in halve liters pils van warenhuismerken helpt niet meteen tegen de heethoofderigheid. We steken dan maar snel door naar de Rue du Grand Prix des Frontières, ik parkeer mijn Dikke Bertha onder de start-finishboog van het stratencircuit en bedenk dat ik geen beter eindpunt van de route kon verzinnen. En dat bij 33°, ha!
TAMAT Doornik Als Filips de Goede in 1448 de Doornikse weefateliers de opdracht geeft om een reeks wandtapijten te maken over de geschiedenis van Gedeon, bevestigt de Hertog van Bourgondië daarmee de reputatie van de weefkunst in Doornik. TAMAT (voluit het Musée de la Tapisserie et des Arts Textiles de la Fédération Wallonie-Bruxelles) besteedt in een heel ruim museum aandacht aan de geschiedenis, het heden en de toekomst van de weefkunst.
Trouée d’Arenberg Officieel heet de 2,3 kilometer lange, kaarsrechte kasseiweg die het bos van Raismes-Saint-Amand-Wallers doorkruist de Drève des Boules d’Hérin, maar elke wielerliefhebber kent deze secteur pavé als la Trouée d’Arenberg. Een trouée is volgens het Franse woordenboek een object dat vol gaten zit en die omschrijving is perfect van toepassing op de kasseiweg die ondertussen meer gaten dan kasseien telt. De slagbomen van de dreef gaan slechts één keer per jaar open, voor de passage van de renners van Parijs-Roubaix. De paden en paadjes in het imposante bos zijn ideaal terrein voor wandelaars en mountainbikers.
Abdij van Vaucelles Sint-Bernard stichtte in 1131 in Vaucelles een cisterciënzerabdij die in sneltempo zou uitgroeien tot een van de grootste abdijen van Frankrijk. In de hoogdagen van de abdij vond je op de site de grootste abdijkerk van Frankrijk. De gebouwen ontsnapten niet aan de beeldenstormers en het wapengekletter van de geschiedenis, al bleef een groot deel van de abdij bewaard en werd er dapper gerestaureerd. De abdij en de tuinen bezoeken kost je 6 euro, wie het wat grootser ziet kan de abdij ook afhuren voor feesten en partijen.
Bron van de Schelde ‘Hier ontspringt de Schelde’, meldt een infobord dat Port of Antwerp installeerde aan de toegangsweg naar een bosje iets ten zuiden van Le Catelet. Je motor kan je op de parking kwijt, een paar tientallen stappen verder sta je dan onder dicht bladerdek te kijken naar het allerkleinste begin van een rivier die 360 kilometer verder in zee vloeit. Via een smalle trap bereik je het ijskoude, kristalheldere water. Geniet ervan.
Musée de Touage in Riqueval De scheepvaarttunnel op het kanaal van Saint-Quentin is net geen 5,7 kilometer lang en zo recht dat je aan de ingang al de uitgang ziet in de vorm van een piepklein lichtpuntje. Nadat er in de 18de eeuw begonnen was met de bouw van een tunnel, rondde Napoleon in de 19de eeuw de werken af. Aanvankelijk werden de schepen met mankracht door de tunnel getrokken, nadien werden verschillende soorten trekboten gebruikt. Elke ochtend om 7.30 uur wordt een colonne boten en bootjes door de trekboot door de tunnel getrokken, na de middag gebeurt het nog eens in de omgekeerde richting. Bij de tunnel ligt een klein maar fijn museumpje met een uitbater voor wie de term ‘spraakwaterval’ is uitgevonden.
Chimay Met amper tienduizend inwoners heeft Chimay als provinciestadje niet zo veel om het lijf. De stad heeft wel een kasteel en een vlindertuin, de meesten onder ons kennen Chimay echter van de trappist en de kaas die in de abdij van Scourmont wordt gemaakt. Een rondje op het stratencircuit van Chimay is uiteraard verplichte kost. Start en finish vind je aan de Rue du Grand Prix des Frontières, volg vanuit het centrum van Chimay de pijlen richting Beaumont.
Tekst en route Bart De Schampheleire • Fotografie Peter Naessens