De Bol d’Or, dat is er zo eentje die je als motorliefhebber maar wat graag afvinkt op de to-dolijst. Alleen komt het er op een of andere manier nooit van. Tenminste, tot nu dan. Met een uitnodiging van Honda op zak om het 25-jarige jubileum van de Fireblade mee te vieren tijdens het endurance-spektakel, hebben we eindelijk het juiste excuus. Hoogste tijd dus om de redactie-Blade uit de schuur te trekken en de navigatie in te stellen op de Côte d’Azur…
Geschreven door Randy van der Wal Foto’s Jonathan Godin, Randy van der Wal
Navigatie?! Verdomme, waar is dat ding eigenlijk? De dag voor vertrek is het de gebruikelijke chaos in huize VdW en uiteraard is er van mijn navigatie geen spoor te bekennen… Of tenminste, ik heb het beeldscherm wel in m’n handen, maar de bevestigingsunit zit natuurlijk nog op m’n RSV Mille. En die staat op de redactie, een kleine 200 kilometer hiervandaan. Oftewel, dat wordt navigeren op de sterren en de geur van lavendel. Aan de andere kant, Le Castellet ligt onder de rook van Marseille, dus zo heel ingewikkeld is het ook weer niet. Als het hele volksstammen lukt om met caravan en gillende kinderen achterin de Route du Soleil af te zakken richting de Méditerranée, dan zal het een motorrijder met een gezonde avonturiersdrift toch ook wel moeten lukken. Handje op de vangrail en gaan avec la banane.
Met diezelfde banaan achter de kiezen zet ik de volgende (vroege) ochtend de Fireblade op de A4 richting Rotterdam, om vervolgens via Antwerpen en Brussel recht naar onderen door te steken richting Reims. Het is niet de snelste route, maar wel de kortste en op een of andere manier heeft het stuk binnendoor bij de Belgisch-Franse grens een gunstige uitwerking op m’n geestelijke gesteldheid. Er zitten een paar bochten in, ik moet nog een beetje navigeren en het hele idee dat ik een fictieve tegenstander die wél de gebruikelijke snelwegroute over Luxemburg heeft genomen probeer af te troeven, houdt het brein voldoende bezig. En hé, de Autoroute is lang, dus mentaal en fysiek afstompen kan ik altijd nog. Minder goed nieuws is dat ik bij Rotterdam al tot op de Sloggi zeiknat ben geregend en zodoende al voor de Franse grens enorme spijt heb van m’n kledingkeuze.
Eendelig leer met een condoom-regenjackie is leuk voor op een natte circuitdag, voor een expeditie van dik 1.400 km (enkele reis) is het toch wat aan de magere kant. En ja, het duurt even voor leer echt nat wordt, maar als het eenmaal nat is… Afijn, vul maar in. Ik krijg bij het tankstation even onder Reims het pasje al niet meer uit m’n portemonnee wegens acute onderkoelingsverschijnselen. Regen en 13°C, ik had op meer gehoopt zo half september.
Sterk spul, hè…
M’n Fireblade ook zo te zien. Verkeerde de scharlakenrode superbike gisteren nog in onberispelijke staat, amper aan halve dag later lijkt het alsof de Blade heeft meegedaan aan de Zwarte Cross. Aan de andere kant, we zijn hier niet voor de mooi. De Bol d’Or, da’s heroïek, da’s ijzervreten, da’s met tien man in een koepeltentje elkaars lichaamsgeuren opnemen, da’s avontuur voor echte kerels… ‘Ping’ doet een Appje van het thuisfront: drie zwaaiende dochters… Ik pink een traantje weg, wring m’n handschoenen nog maar eens uit en mompel ‘Sterk spul, hè…’ tegen de pompbediende. Tot zover de heroïek.
Wat me op de been houdt, is het feit dat ik afzak naar het zuiden van Frankrijk. Daar moet het beter zijn. In principe. Met de eerste 500 kilometer inmiddels achter de kiezen is het wel zo dat de Fireblade zich ontpopt tot zeer aangename metgezel. Veel mensen verwachten dat niet van een superbike, maar juist dit soort motoren zijn bij uitstek geschikt om lange afstanden mee af te leggen. De zithouding is van nature naar voren gericht waardoor je niet, zoals bij de tegenwoordig zo populaire nakeds, als een soort vlag aan een modderschuit door de rijwind hoeft te ploegen. Daarbij hebben de moderne superbikes de laatste paar jaar een enorme revolutie ondergaan wat betreft zitpositie. De radslag-in-wording van de jaren tachtig en negentig ligt alweer enige tijd achter ons. Je hangt niet meer met je polsen op de vooras en de beenruimte is royaal te noemen. En je zit achter een kuip, dat scheelt ook. Dat gezegd hebbende, ben ik de koning te rijk met het nog in allerijl gemonteerde MRA raceruitje. Standaard is de Blade niet gezegend met een heel riant raamwerk en dit is nu al een prima investering gebleken. Het ziet er niet alleen Superbike-esque uit, het houdt de elementen op buitengewoon effectieve wijze van het vege bovenlijf. Tip aan iedereen die onderweg is op een hedendaagse supersport, monteer in godsnaam zo’n ruitje. Esthetisch is het een verbetering en je hebt nog iets om achter te kruipen, ook op een circuitdag. Wel een helder trouwens, alles met een tint of een kleurtje is zó 1994. Wat de Blade ook tot een prima kilometervreter maakt, is z’n actieradius. Bij een gemiddeld tempo van rond de 150-170 km/u op de heerlijke lege Autoroutes, schopt de Honda het fluitend tot pakweg 250 kilometer voor het lampje gaat branden en de ‘rangemeter’ onderin het dashboard gaat aftellen. Gemiddeld kan je dan nog een kilometer of 60 à 70 volgens de boordcomputer, dus van acute blinde tankpaniek is zelden sprake. Dat rijdt toch lekker. Traditioneel hinderlijke viercilinderresonanties blijven ook na uren rondhangen in een range van 5 tot 7.000 t.p.m. uit. Kortom, geen vuiltje aan de lucht.
Gevoel voor ritme
Eenmaal onder Dijon priemt er zowaar een enkele dappere zonnestraal door het wolkendek en wordt het lijden wat dragelijker, al blijft het akelig fris aan boord. Even onder Lyon (Vienne, om precies te zijn) sla ik het bivak op. Dik 900 kilometer onder de wielen, mooi zo, morgen weer een dag. Nu eerst een Bavaria en een uurtje of wat in bad om te kijken of we de lichaamstemperatuur weer boven de 30°C kunnen krikken. De volgende ochtend schijnt er zowaar een waterig zonnetje door het dal van de Rhône en dus besluit ik direct maar het vizier te richten op de Route Nationale.
De Vercors en de Drôme liggen binnen handbereik, die kán en mág ik niet links laten liggen. Het verlaten asfalt van de D538 danst met een aangenaam gevoel voor ritme door de vallei van de Isère om daarna de heuvels in te duiken. Heuvels die gestaag bergen worden als we binnen schootsterrein komen van de Alpen. De Blade is in een goed humeur en heeft geen enkele moeite met het voorgeschotelde bochtenwerk. Dat is sowieso het handelsmerk van de 2017 Blade: het ogenschijnlijke gemak waarmee je een hoek in duikt. Het vergt nauwelijks enige fysieke overtuiging om de rijklaar 192 kilo lichte vierpitter naar de apex te dirigeren. Ook met potentieel balansverstorende bepakking is de vingervlugheid en neutraliteit in sturen onberispelijk. Wat de rijbeleving van de CBR echter een serieuze boost geeft, is de onlangs gemonteerde quickshifter. Een quickshifter ‘deluxe’ welteverstaan, want zowel op- als neerschakelen mag nu zonder tussenkomst van de koppeling, waar het motormanagement in het laatste geval tussen de schakelmomenten door ook nog even voorziet in een aangenaam toefje tussengas. Dan wordt schakelen, of liever ‘shortshiften’, plots een verslavende aangelegenheid. Oké, 800 euro is een hoop geld, maar de Blade kan eigenlijk niet zonder. Of nou ja, ik vooral niet. Dat gezegd hebbende: het had er natuurlijk standaard al op moeten zitten…
Lieve Heer
Bij Die (het plaatsje, niet het lidwoord) is er sprake van een onverwacht rendez-vous als ik in het oude centrum op een 2000 Blade met Nederlands kenteken stuit. Na de handen geschud te hebben en een goede café au lait naar binnen te hebben gewerkt, besluiten we gezamenlijk af te zakken richting het zuiden. M’n kersverse kompaan (Gerrie Kemfers, aangenaam) is immers ook onderweg naar de Bol d’Or als een van de genodigden voor het verjaardagspartijtje van de Blade. Hoe meer motorzielen, hoe meer vreugd, al blijkt na de eerste tankstop wel dat het moyenne een aardige duw krijgt. Waar mijn Blade het binnendoor doet met een prima 1 op 18 gemiddeld, zuipt Gerrie’s 900 – eerste generatie injectie – zich een stuk in de kraag met gemiddeld 14 kilometer op een liter. En dat met ‘maar’ 150 pk. Tsss. Via cols als de Rousset (machtige afdaling!) en de Cabré (fraaie rotspartijen) slingeren we naar Sisteron. Inmiddels zijn we al lang niet meer de enige motorrijders, bij ieder kruispunt haken er steeds meer motards aan op
de route richting Le Castellet.
Aan het einde van de middag bereiken we onze bestemming, Circuit Paul Ricard. Wonderschoon gelegen op een plateau met aan de ene kant zicht op het heldere blauw van de Côte d’Azur en aan de andere kant de door de mistral gegeselde kale toppen van de Préalpes. Onze Lieve Heer had het niet beter kunnen bedenken. Wat een plek. De route van en naar het circuit alleen al bevat meer bochten dan ons gehele Nederlandse weggennet, al is het raadzaam voor nu de gashand strak in het gareel te houden, het barst namelijk van de gendarmerie. In de jaren 70 en 80 was er op en rond de wegen van de Bol d’Or sprake van regelrechte anarchie, met de bijbehorende slachtoffers tot gevolg. De aanwezigheid van de ‘sterke arm’ valt dus logisch te verklaren.
Poëzie en folklore
Met het ‘Fireblade Anniversary’-stickertje op de ruitjes wurmen we ons even later tussen de drommen toeschouwers een weg naar onze vipplaats. Een soort vluchtelingenkamp van 200 strak uitgelijnde koepeltentjes, rustiek gelegen tussen de startbaan van het vliegveld enerzijds en het rechte stuk van Paul Ricard aan de andere kant. Het setje oordoppen op het reeds opgeblazen luchtbedje (we zijn vips, immers) bevestigt het vermoeden dat we hier niet zijn voor onze nachtrust. Natuurlijk niet, dit is de Bol d’Or! Zie het als een soort Lowlands met motoren. Slapen – of wat ervoor door moet gaan – is hier niet meer dan een noodzakelijk kwaad, een soort pitstop tussen het laatste biertje om 03.42u en het petit-déjeuner van saucisson avec frites een paar uur later, met koffie. Of bier, zo u wilt. Overigens behelst de Bol d’Or meer dan alleen de 24uursrace. Classic en nakedbike endurance-races voor en na het hoofdprogramma zorgen ervoor dat er van donderdagmorgen vroeg tot zondagavond laat eigenlijk nauwelijks rust is op en rond Le Castellet. Mocht er onverhoopt een moment van stilte vallen, dan kun je ervan op aan dat ze op Camping Le Mistral wel een motor in z’n begrenzer jakkeren, compleet met speciaal gefabriceerde megafoonuitlaten… Uiteraard. Rááápháááphááááá…
Kortom, mocht je eens willen ervaren hoe het is om de volledige controle te verliezen over elk besef van tijd, dan is de Bol d’Or een absolute aanrader. Het is voor de meeste toeschouwers al een hele toer om enigszins nuchter de start van het klapstuk zelf mee te maken. Om 15u zaterdagmiddag, pakweg een uur nadat zo’n 200 Fireblade rijders – ondergetekende meegeteld – in het kielzog van Honda-iconen Jean Michel Bayle en Freddie Spencer het publiek hebben getrakteerd op een paraderondje, is het dan toch echt zover. Als de zoemer gaat, sprinten de 70 coureurs in Le Mans-stijl naar hun motoren. Het blijft spectaculair hoe het gedempte getrappel van laarzen na een seconde of 5 overgaat in het woeste kabaal van luid ontwakende superbikes. Een potpourri van decibellen die de komende 24 uur zal aanhouden. Non-stop. Het eerste halfuur lukt het me nog om de wedstrijd enigszins te volgen vanaf het talud. Daarna worden er teams op een ronde gezet, volgen al snel de eerste pitstops en is er geen touw meer aan vast te knopen. Maar dat doet er ook niet toe. Het hele idee is dat je een toffe tijd hebt met gelijkgestemden. Dat je wat rondslentert over het paddock (vrij toegankelijk), dat je je centen stukslaat op de ontelbare stands met memorabilia, dat je mee staat te lallen bij een van de poppodia, dat je de kermis op duikt, dat je oneindig veel aan de bar hangt en natuurlijk altijd weer even terugkeert naar de baan. Om je roes uit te slapen, om de helden toe te juichen, om ronddansende lichtpuntjes te tellen in de Franse duisternis of om je te verwonderen over de pure schoonheid van zwoegende coureurs en hun motoren in de goudgele gloed van de ochtendzon. De Bol d’Or is poëzie en ordinaire bikersfolklore tegelijk. Even heerlijk als uniek.
De volgende dag om 15u is het gedaan en vieren ze bij het GMT94 Yamaha-team hun feestje. Zij hebben de meest felbegeerde cup in de 24uursracerij veroverd, de Gouden Beker, le Bol d’Or. Voor ons het teken om de slaap uit de ogen te wrijven, de Fireblade weer op te zadelen en koers te zetten richting het noorden. De nodige nachtrust armer, maar een onvergetelijke roadtrip en ervaring rijker…
WAT IS DE BOL D’OR
De Bol d’Or, voor het eerst georganiseerd door Eugene Mauve in 1922, is de oudste 24uursrace voor motoren. Voor 1953 werd slechts één rijder per machine toegestaan. Recordhouder met zeven overwinningen, Gustave Lefèvre, won de 24 uur met een gemiddelde snelheid van 107 km/u op zijn Norton Manx, in z’n eentje. Van 1954 tot 1977 bestonden de teams uit twee rijders, later werd dit vanuit veiligheidsoogpunt verhoogd naar drie.
Tot 1970 werd de race op verschillende stratencircuits gehouden (Linas-Montlhéry en Saint-Germain-en-Laye), van 1971 tot 1977 werd de Bol d’Or georganiseerd op het kortere Le Mans Bugatti-circuit. De 22 jaar daarna vond het evenement plaats in Paul Ricard en kreeg het een unieke eigen status. Door de overname van Bernie Ecclestone was de organisatie genoodzaakt uit te wijken naar het sfeerloze Magny-Cours. Sinds 2015 is de Bol d’Or weer ‘thuis’ op Paul Ricard en wisselde hij op de kalender van plaats met de 24u van Le Mans, van voorjaar naar najaar. Overigens is de Bol d’Or nu de seizoenopener voor het volgende jaar… Geen zorgen, daar snapt niemand wat van.