De route vertrekt niet echt in Poperinge zoals de titel doet vermoeden, maar aan het oldtimermuseum dat langs de weg Ieper-Veurne in Reninge ligt, op een boogscheut van Poperinge. Zie je liever levende dieren dan oude auto’s, dan kan je ook een paar kilometer verder aan De Zonnegloed vertrekken, een opvangcentrum annex zoo voor verwaarloosde dieren.
Ten noorden van Poperinge wordt het licht glooiende landschap gekenmerkt door de gigantische staketsels waarop de hop wordt geteeld. Op het moment dat we de route rijden is er van hopgroei nog geen sprake, dus lijken de staketsels wel overmaatse lijnen om de was aan op te hangen. Over een mix van typische West-Vlaamse wegen (kleine asfaltbaantjes en betonnen tweevakswegen) gaat het al snel naar kunstdorp Watou om de spreekwoordelijke steenworp verder al de Franse grens over te steken. Opmerkelijke plaatsnaamborden zorgen voor een paar monkellachjes; geen idee wie de dorpsnamen ’t Vogeltje en Le Coucou bedacht…
Kassel (of Cassel in het Frans) is letterlijk het hoogtepunt van deze route. De Kasselberg is slechts 176 meter hoog, maar in deze streek die verder zo plat is als een pannenkoek volstaat die hoogte wel om mooie vergezichten te garanderen. Een perfect uitzicht over de regio is uiteraard ook van militair belang, vandaar dat Kassel een sleutelrol speelde in nagenoeg elke oorlog die hier ooit werd uitgevochten … en dat waren er best wel wat.
Tegenwoordig is alles peis en vree in Kassel en wacht iedereen geduldig zijn beurt af in de lange rij wachtenden voor het mobiele frietkraam dat op zaterdagmiddag het marktplein siert. In overgereguleerde steden zou een dergelijk oerlelijk frietkraam al snel met een of andere belasting of belachelijk hoog standgeld worden weggepest, maar de Ch’tis moet je vooral hun frieten en bouletten niet afpakken of het is weer oorlog. Ik heb het wel voor die onverzettelijke lui uit het noorden van Frankrijk met hun wat norse koppen.
Noordpeene, Zuytpeene, Lederzeele: het hadden allemaal West-Vlaamse dorpen kunnen zijn, maar ze liggen wel aan de andere kant van de Franse grens in het voormalige graafschap Vlaenderen. Leunend op de strakke zijwind rijden we langs de rivier de Aa richting Saint-Omer, nog zo’n Noord-Frans stadje dat lijkt te twijfelen tussen voor eeuwig inslapen en alsnog een poging doen tot terug opstaan. De ruïne van de abdij van Sint-Bernardinus kan je van op de motor bijna aanraken. Na Saint-Omer trekken we terug richting zuidoosten over heel landelijke wegen, van het ene minidorp naar het volgende gehucht.
In Haubourdin lijkt de verstedelijking van de Rijselse agglomeratie als vanuit het niets op te duiken. Met zijn fraaie citadel, leuke binnenstad en uitzonderlijke musea heeft Rijsel veel meer te bieden dan wat de gemiddelde Vlaming ervan verwacht, maar met zijn 250.000 inwoners is het ook een flinke stad. Wil je richting centrum, dan moet je ook als motorrijder een beetje geduld aan de dag leggen.
Heb je geen zin in Rijsel, dan kan je beter ten zuiden van de stad blijven en via Seclin naar het eindpunt van onze route rijden. Doornik/Tournai is dan wel een stuk kleiner dan Rijsel, het is binnen onze landsgrenzen waarschijnlijk even onderschat als bestemming voor een dagtrip als Lille. De Scheldekaaien zijn prachtig gerenoveerd en ook het centrum van Doornik heeft charme te koop. Weet wel dat net zoals Rijsel ook Doornik het vooral van zijn centrum moet hebben en dat het in de buitenwijken jammer genoeg op elk vlak ‘armoe troef’ is.
De route start aan Oldtimermuseum Bossaert, Tempelare 12 in 8647 Reninge. Met 165 kilometer valt er flink wat te rijden, maar op de verkeersarme wegen van Noord-Frankrijk gaat het doorgaans goed vooruit. Om het Musée d’Histoire Naturelle de Lille te kunnen bezoeken, moet je wel een vijftiental kilometer door verstedelijkt gebied. Heb je daar geen zin in, blijf dan ten zuiden van Rijsel en rij over Seclin naar Doornik.
Download de route
Musée d’Histoire Naturelle de Lille: Een dagje naar de dierentuin kan leuk zijn, maar het welslagen van die onderneming hangt in grote mate af van de bereidwillige medewerking van de dieren in kwestie. Al te vaak draait een bezoek aan de zoo op een sisser uit omdat de leeuwen zich verstoppen, de apen alleen maar aan hun achterste zitten te krabben en de walrus maar niet wil opduiken. Nee, dan kan je beter in het Musée d’Histoire Naturelle de Lille terecht, daar hebben ze 450.000 opgezette dieren.
De route passeert langs het museum, dat vrij onopvallend gevestigd is in een oud herenhuis aan de Rue Gosselet 23 in Rijsel. Volwassenen betalen 3,80 euro toegang.
Oldtimermuseum Bossaert: Zestig jaar geleden begon de familie Bossaert auto’s en motoren te verzamelen, met een fraaie collectie als resultaat. Een honderdtal wagens en 25 motoren staan netjes uitgestald in een grote hal naast het warenhuis dat de Bossaerts uitbaten langs de weg Veurne-Ieper. Bij het museum is een cafetaria waar je voor de rit een koffietje scoort. Check vooraf wel de openingstijden van het museum en de cafetaria op de website, wil je buiten de openingstijden met een groep komen dan valt er wel iets te regelen.
Musée départemental de Flandre: Het Musée de Flandre is ondergebracht in een historisch pand op de markt van Cassel, van op het terras aan de achterzijde van het museum heb je een magistraal uitzicht op het vlakke hinterland. Het museum heeft een ruime collectie klassieke en moderne kunst waarbij je je meer dan eens de vraag stelt ‘Is het voor serieus of is het om te lachen?’ Zegt kunst je niet veel, dan is Cassel toch een prima plek om even de motor op te bokken want op en rond de markt vind je stemmige cafés en terrassen. De website biedt ook info in het Nederlands.
Saint-Omer: Saint-Omer of Sint-Omaars ontstond in de zevende eeuw rond de Sint-Bertinusabdij die in de middeleeuwen uitgroeide tot een van de meest invloedrijke kloosters van Noordwest-Europa. Niet dat de paters het er zo gemakkelijk hadden, want nadat de Noormannen de abdij op twintig jaar tijd drie kleer plunderden, brandde ze in de elfde eeuw nog drie keer af ook. Nadat de abdij in 1791 werd afgeschaft was het hek helemaal van de dam en gebruikte de gemeente Saint-Omer stenen om het gemeentehuis en een muziekschool mee te bouwen. Het is ook een manier om met je erfgoed om te gaan…
Fromelles: De slag bij Fromelles die de Duitsers enerzijds en de Britten en Australiërs anderzijds op 19 en 20 juli 1916 uitvochten was een van de bloedigste uit de Eerste Wereldoorlog, in minder dan 24 uur werden 8.500 jonge levens verspild. Veel soldaten werden nooit teruggevonden, maar een archeologenteam kon in 2009 een massagraf met de lichamen van 250 Britse en Australische soldaten blootleggen in Fromelles. Sommigen konden worden geïdentificeerd, velen kregen een naamloos graf in het Pheasant Wood Cemetary dat in 2010 werd aangelegd. Bij het militair kerkhof ligt een museum dat vertelt over de Slag bij Fromelles en de opgravingen bijna een eeuw later. Nederlandstalige info vind je op de website.
Doornik: De route eindigt op de Pont de Fer in Doornik, de brug over de Schelde van waar je de Pont des Trous ziet liggen. Die stadspoort staat voor de tweede keer in honderd jaar in de steigers om te worden verhoogd zodat er grotere schepen op de Schelde onderdoor kunnen passeren. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd de opgeblazen brug al eens herbouwd en 2,40 meter opgetrokken, maar dat volstond niet meer zodat een nieuwe ‘verhogingsronde’ zich opdrong.
Tekst en route Bart De Schampheleire • Fotografie Peter Naessens