Vorige keer bespraken we al hoe je correct aanremt voor een bocht zodat je je kunt opmaken om veilig in te sturen. Om nu dieper te kunnen in gaan op de eigenlijke bocht, grijpen we nog even terug naar de verschillende fases. De informatiefase (1) is en blijft de belangrijkste: scan de omgeving, neem zoveel mogelijk informatie in je op en stem je snelheid af op hetgeen je (niet) ziet.
Met die vergaarde informatie begeven we ons naar de positioneringsfase (2). Klassiek kiezen ervoor we om zo lang mogelijk aan de buitenkant van de bocht te blijven tot we zicht krijgen op het verdere verloop. Op die manier verkrijgen we nog meer informatie, die we nodig hebben om de remfase (3) te kunnen aanvatten, die houdt ook in dat je de juiste versnelling kiest.
Nu we op een zo juist mogelijke plek op de baan zitten met een snelheid (en versnelling) die is aangepast aan de omstandigheden, is het tijd voor de instuurfase (4). Op dat moment kijken we kortstondig naar de apex, waar tegelijkertijd het bekende imaginaire konijn vertrekt dat de rijlijn af loopt. Doorheen de bocht het konijn blijven volgen met je ogen helpt je te vermijden dat je te lang naar eenzelfde punt in de bocht blijft kijken. Kijken is een dynamisch gegeven, je filmt als het ware je traject; je stuurt je lichaam met je ogen.
Eens op de apex, het punt waar je de uitgang van de bocht kan zien, is dat precies wat we doen: naar de uitgang van de bocht kijken en accelereren (5), de vijfde en tevens laatste fase van een bocht.